Ik ben op de Vrieseweg geboren, aan de rand van de historische binnenstad van Dordrecht, op pakweg honderdvijftig meter van de Spuihaven. Het deel van die haven tussen de Johan de Wittbrug en de St. Jorisbrug noemden we als buurtbewoners meestal Vriesehaven. Er lagen in mijn jeugd woonboten in de haven en op de Vest, zo’n beetje waar nu ongeveer La Venezia is, stond de frietkraam van onze buurman Bart de Groot. Als hij in een goede bui was, en dat was hij vaak, kreeg je als buurjongetje een gratis frietje aangereikt. Een zus van buurman Bart heeft jarenlang café Centre Ville bij de Visbrug uitgebaat. In het pand van Centre Ville werd in 1891 mijn grootvader geboren. Mijn overgrootvader exploiteerde daar toen ook al een café.

Alles lijkt met alles verbonden in het ‘dorp’ Dordrecht. Voor mij is het een symbool van mijn verbondenheid met de binnenstad. Ik zat enkele jaren op school Vest (toen heette die trouwens nog School Brands), maar vanaf de derde klas moest ik vanwege mijn gedrag naar de Boermanschool in de Bankastraat. Een leuke school, maar voor mij in een verre buitenwijk. Ondertussen verhuisden we van de Vrieseweg naar de Cornelis de Wittstraat, op nog geen vijftig meter van de Spui-, alias Vriesehaven. Ik heb me, hoewel letterlijk een randfiguur, altijd als een jongen van de binnenstad beschouwd. Daar woonden mijn meeste vrienden, daar hingen we rond en haalden we kattenkwaad uit.

Eind jaren zeventig heb ik een tijdje in het centrum gewoond, nadat de stadssanering had toegeslagen. Tijdens die sanering werd veel hopeloze verkrotting opgeruimd, terecht, maar er kwam veel, te veel, architectonische wansmaak voor in de plaats. Ik woonde op de Waag met uitzicht op de Grote Markt, een plein dat nog steeds niet om aan te zien is, maar toen had je er wel de aangename reuring van de markt en nu heb je het heerlijke horecaplein, het Scheffersplein, om de hoek. Het thuisplein van Aai van de Beurs, dat in mijn jeugd nog een troosteloos parkeerterrein was.

Ik heb de binnenstad in de loop der jaren steeds levendiger en bruisender zien worden. De horeca draagt een belangrijke steen aan bij aan de positieve sfeer in het centrum, evenals de jaarlijkse evenementen. Dat verlevendigingsproces wordt niet door iedere binnenstadbewoner gewaardeerd. Er zijn nog steeds mensen die in de binnenstad van een rustige, ongestoorde oude dag willen kunnen genieten, om maar een voorbeeld te noemen. De vraag is of je daar dan op je plaats bent.

Onlangs las ik in de krant dat een aantal bewoners van de Nieuwstraat het na eerdere bezwaren eens was geworden met de initiatiefnemers van stadsoase De Witt, een project dat naast het redden van De Movies (vooral in de problemen geraakt door de door de gemeente bevorderde komst van die malle megabioscoop aan het Wantij) een fraai restaurant met een aantrekkelijk terras wil realiseren. Niet veel later las ik dat er toch weer mensen bezwaar maken. Het terras zou te groot worden en te laat open blijven. Dat klinkt me nogal dorps. Ik verwacht een keurig bioscooppubliek dat na de film nog een afzakker neemt, geen brallende jeugd met loeiende scooters, daarvoor moet je eerder bij de Kazerne zijn. Ook het argument van te weinig parkeerplaatsen is mager met een parkeergarage om de hoek en als ik de krant goed begrijp zouden ook bevoorradingswagens in de straat een probleem zijn. Die komen natuurlijk niet door de Nieuwstraat om ‘t Peerdt, de Klandermuelen en het terras van het Hof van Nederland te bevoorraden? Kom mensen, houd op met die bewaren, vooral ook in het belang van veel stadgenoten die niet het voorrecht hebben in de binnenstad te wonen, maar daar wel graag uitgaan. En wedden dat jullie straks de eersten zijn om van dat terras te genieten?

Foto: Kees Klok