Foto: Gertjan Kleinpaste Schilderij van Jaap Nederlof (1937-2020)

Een vraagstuk waarover ik mij vrijwel dagelijks het hoofd breek, vaak wat tobberig ben en dan weer een tijdje grenzeloos optimistisch is de vraag naar ‘Hoe gaan we in de samenleving met elkaar om?’ Ik werd er onlangs op Twitter nog weer door getriggerd toen Jack ‘t Lam (SP) mij er een vraag over stelde n.a.v. een opmerking die ik had gemaakt over de integratie van onderwijs en jeugdzorg in een domein dat je ‘opgroeien’ zou kunnen noemen. Jack deelt mijn verbazing dat er een grote druk is door heel veel vraag om begeleiding op die jeugdzorg. “Hoe was dat veertig jaar geleden toen jij nog op school zat?”, vroeg Jack zich af. ‘Wil je een filosofische of een politieke beschouwing’, was mijn wedervraag. Jack wil het liefst oplossingen.

Die oplossingen liggen niet voor het grijpen. Zou dat zo zijn, dan was het probleem immers al opgelost. Feit is wel dat tegenwoordig 20% van de jongeren kampt met een hoge problematische psychische belasting en daarvoor psychologische of in een aantal gevallen psychiatrische begeleiding nodig heeft. Dat percentage is het percentage van voor de corona-pandemie en de daaruit voortvloeiende maatregelen. Ik geef je op een briefje dat het percentage gedurende de coronaperiode fors is gegroeid.

Minmaal eenvijfde van de jeugd heeft dus last van grote psychische ruk en dat is zorgwekkend. Dan doen we als samenleving duidelijk iets verkeerd. Eén van de hoofdoorzaken – dat geldt voor iedereen en voor elke generatie – is volgens mij dat we uit het dagelijks leven heel veel kort intermenselijk contact wegsaneren. Contact met onbekenden waarmee je voor dagelijkse handelingen even te maken hebt. De buschauffeur waar je een kaartje koopt of vroeger een strippenkaart liet afstempelen. Een bankemployee die je helpt bij bepaalde transacties. Degene waarbij je jouw boodschappen afrekent aan de kassa. De baliemedewerkster aan het loket bij NS. Een verkoper of verkoopster in een winkel; bestellen is immers met een paar muisklikken geregeld. Dat die efficiency een schaduwzijde heeft, wordt onderbelicht. Dat veel jongeren bovendien de laatste anderhalf jaar nauwelijks nog echt een leraar zagen en veel lessen online moesten volgen, heeft aan intermenselijk contact ook niet echt bijgedragen. 

Nu kan je stellen dat de zelfscankassa, de kaartautomaat op het station en het online bestellen tekenen van vooruitgang zijn. Dat geloof ik graag. Het zijn ook tekenen van de verschraling van het intermenselijk verkeer. Zoals ook social media – hoe leuk het ook is om daar van alles op te doen – een verschraling is van echt contact. Nog los van het feit dat we op Facebook en Insta altijd mooi weer spelen. Het gaat goed met ons. Je sores gooi je natuurlijk niet online. 

Als je daarbij optelt dat we in onderwijsland steeds meer de focus zijn gaan leggen op dat wat er geleerd moet worden en steeds minder op hoe we ons als jeugdige gezond tot jongvolwassene ontwikkelen, dan komt je wel uit bij de verbazing van Jack ‘t Lam over het verschil tussen nu en veertig jaar geleden. Al hoor je mij niet zeggen: “Vroeger was alles beter.” Dat is simpelweg niet waar. 

De stroomversnelling in de technologie heeft als bij-effect gehad dat intermenselijk contact, echt face-to-face, is verschraald. Vooral in de kortstondige contacten met mensen die je niet of nauwelijks kent of waarmee je vooral functioneel een periode mee van doen hebt. Het leidt tot schooluitval. Het leidt tot ‘thuiszitters’. Het leidt tot onbehagen. Er zijn boekenkasten vol met boeken over deze thematiek van mensen die het veel beter kunnen uitleggen dan ik. Paul Verhaeghe, Luc Stevens, Sir Ken Robinson, Marcel van Herpen. Vele, vele anderen. 

En er zijn mensen die de koe bij de horens vatten en concreet met het maatschappelijk probleem aan de slag gaan. Marco Mout bijvoorbeeld die in Walhallab in een geheel eigen stijl met jongeren werkt en hen begeleid met de eigen interesse als uitgangspunt. Of Ad de Jong die dat in Utrecht doet. Of Michel de Man die in Dordrecht een ‘School IT Yourself’ (SITY) methodiek uitrolt. In zijn ‘SITY Youniversity’ wordt ook vanuit de eigen belangstellingssfeer van jongeren toegewerkt naar vakmanschap in wat je ‘beroepen van de toekomst’ kunt noemen. De zegen van de technologische vooruitgang en intermenselijk contact dat geen last is, maar een lust. Op dat spanningsveld ligt ergens de sleutel om dat zorgwekkende percentage van 20% van de jongeren waar het welbevinden stevig onder druk staat terug te brengen naar hooguit een paar procent. Een vraagstuk dat nu nog bij een voorhoede van pioniers ligt die met jongeren zijn begaan, maar uiteindelijk onvermijdelijk leidt tot een compleet nieuwe inrichting van het sociaal domein en een integratie van een volkomen failliet systeem van jeugdzorg met onderwijs waarin het kind (of de jongere) echt centraal staat.