Foto: Gertjan Kleinpasate

De koning heeft gesproken. Twee van zijn vooraanstaande adviseurs hadden hun licht over de zaak laten schijnen. De één zei: “we moeten een nieuw verhaal toevoegen aan de stad en dan mag je door roeien en ruiten. Dan mag je dwars door alles heen!” De ander zei: “het volk zal in opstand komen. Ze zijn al zo lang geteisterd en er is in de stad al zoveel vernield.”

De koning keek peinzend voor zich uit. Hij had zichzelf geen gat in de brug cadeau kunnen doen Het werd een langgerekte bank die de openbare ruimte doorklieft. Hij had zo graag nog tien jaar op een markante plek in de stad zijn stempel willen drukken. Een sculptuur van een gedeelte van een tjalk die brutaal de museummuur doorklieft. Zijn naam zou nog al die jaren op ieders lippen liggen.

Maar nu stonden zijn belangrijkste adviseurs aan weerszijden van zijn troon. De één voor. De ander tegen. Hij moest de knoop doorhakken. Buiten op het plein hoorde hij zijn naam al scanderen. Met zeisen, rieken en bijlen stond een woedende menigte bijeen. “Muur, muur, muur”, riep men massaal.

Wat een dilemma! Het leek zo’n prachtig plan. De kunstenaar had er zo zijn best op gedaan. De Koninklijke collectiebeheerder had hem destijds de tip gegeven. Wat te doen? In hemelsnaam: “Wat te doen!”

Geef ik de één gelijk of toch de ander? Ga ik voor de schone kunsten of voor het terugbrengen van de rust onder de bevolking? Hij zuchtte diep en sprak: “de monumentale muur mag niet kapot!” Daarna dook hij ineen en keek hij mismoedig voor zich uit. Hoe zou het volk zich hem herinneren als hij eenmaal weg zou zijn.