Hoe voelen mijn buren zich in de Hoge Nieuwstraat, binnenstad van Dordrecht? Ziet hun leven er nu anders uit? Frits Baarda is het ze zelf gaan vragen, met een microfoontje aan zijn oude vishengel
Journalist Frits Baarda.

DORDRECHT. Corona is ongezien mijn straat binnengeslopen. Wat doet het virus met mijn buren in de Hoge Nieuwstraat, Dordrecht? Ik vraag het ze zelf en schrijf een verhaal. En maak een foto. Portret van een gewone straat in ongewone tijden.

Gerard Schouw, 54 jaar, voormalig Eerste en Tweede Kamerlid D66, directeur Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, lid dagelijks bestuur NCO-NCWHet vaccin

‘Deze hele periode heb ik maar één slapeloze nacht gehad. Het was de nacht van donderdag op vrijdag, 12 maart, ik weet het nog precies. Premier Rutte en minister Bruins van Volksgezondheid hadden die avond juist een persconferentie gegeven, met verregaande maatregelen voor iedereen. Dit is iets groots, onomkeerbaar, besefte ik. Morgen moet ik naar kantoor en iedereen vertellen dat dit de laatste dag is. Vanaf maandag gaan we met z’n allen vanaf huis werken. Het moet helemaal anders.

Op zaterdagmorgen zat ik in mijn woonkamer, toen een telefoontje van het het ministerie binnenkwam. “We hebben een enorme nood aan medische hulpmiddelen, zoals mondkapjes en andere spullen. Kan je ons helpen met je farmaceutische bedrijven?”. Minister Bruno Bruins was direct aan de slag gegaan en wij natuurlijk ook. Het spel was op de wagen.

Ik ben directeur van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen VIG, de brancheorganisatie van Nederlandse farmaceutische bedrijven. Het spreekt voor zich dat de minister een beroep op ons deed. Maar er was meer werk aan de winkel, ik ben ook bestuurslid van NCO-NCW, die de werkgevers vertegenwoordigt. Direct erna volgden intensieve gesprekken over uitgebreide steunpakketten voor bedrijven, die massaal failliet dreigden te gaan. Ik kreeg ineens veel op mijn bordje.

Persoonlijk heb ik me niet angstig gevoeld, ik ben een vrij rationeel persoon. Zorgen had ik vooral over mijn ouders die vanwege hun leeftijd kwetsbaar zijn. Een andere zorg was: hoe moet ik het werk bij de VIG regelen? Elke ochtend om 9 uur kwamen we via een videocall bij elkaar.

De eerste keer, een maandagochtend, herinner ik me goed. Onder de medewerkers was geen paniek, wel een enorm gevoel van verantwoordelijkheid. We hadden te maken met een pandemie, er gingen veel mensen dood en we hebben nog geen oplossing. En dat is juist de kern: farmaceuten zoeken permanent oplossingen voor zieke mensen. Hoe gaan we het virus verslaan, dat was de opdracht. Die vraag gaf een enorme energie, we moesten aanpakken en samenwerken. Bedrijven die dat niet eerder hadden gedaan, zegden toe dat te zullen doen. Bedrijven, overheden en wetenschappers gingen voor het eerst intensief met elkaar aan de slag.

We overlegden vanuit huis, maar soms ging ik ook naar ons kantoor in Den Haag. Normaal krioelt het in de kantoortoren van de mensen, de liften zijn stampvol. Maar ik stapte in niemandsland. De gangen waren leeg, geen mens om goedendag tegen te zeggen. Twee maanden duurde die stilte, werken deed je thuis. Om 8 uur ’s morgens overlegde ik met ministeries en zorgverzekeraars over de tekorten aan geneesmiddelen. Gesprekken op nationaal, Europees en wereldniveau volgden, farmaceutische bedrijven werken nu eenmaal global. Via al die schermen ging het wonderbaarlijk goed. Vanuit mijn souterrain onderhield ik contacten met de hele wereld. Waarom gingen we ooit met tachtig man naar Brussel en kostte zo’n overleg twee dagen? Het kan ook in drie uur!

Het is een gezamenlijke journey, de reis moet ons brengen naar een vaccin. Eind dit jaar, begin volgend jaar moet het er zijn, maar is het dan ook voor iedereen betaalbaar en beschikbaar? Hoe krijg je een productiecapaciteit aangezwengeld voor 7,5 miljard wereldburgers? We hebben afgesproken dat het nieuwe vaccin een public good hoort te zijn, maar ik zie nu al bepaalde partijen en regeringen draaien. Een vaccin voor iedereen wordt nog een heel gevecht.’