Hoe voelen mijn buren zich in de Hoge Nieuwstraat, binnenstad van Dordrecht? Ziet hun leven er nu anders uit? Frits Baarda is het ze zelf gaan vragen, met een microfoontje aan zijn oude vishengel
Journalist Frits Baarda.

DORDRECHT. Corona is ongezien mijn straat binnengeslopen. Wat doet het virus met mijn buren in de Hoge Nieuwstraat, Dordrecht? Ik vraag het ze zelf en schrijf een verhaal. En maak een foto. Portret van een gewone straat in ongewone tijden.

 

Arie de Bruin, 71 jaar, gepensioneerd, hoogleraar Informatica

Ademloos

‘Iedere maandagavond komen we samen, en dat al twintig jaar in mijn woonkamer. Geen avond hebben we overgeslagen. Eerst is het koffie drinken en nieuwtjes uitwisselen, voor ons een groot sociaal fenomeen. Dan wil de dirigent inzingen en vraagt ze om aandacht die ze niet krijgt. De nieuwtjes zijn te belangrijk. Het inzingen begint met gerommel en gaat vanzelf naar iets wat op zingen lijkt. Rond tien uur vallen de stemmen stil, de harde kern drinkt nog een glas wijn en dan is het afgelopen. Al die jaren is het zo gegaan.

Ik woon in een bizar huis, de Mayerling, met frutsels, gekke houtsnijwerkjes en een veel te grote trap. Een onlogisch en tikje dwars huis, waardoor het goed bij mij past. Ik noem het mini-Bommelstein, heel geschikt voor een heer alleen. Je zou denken dat een informaticus als ik rechtlijnig is, maar wetenschap is voor mij ook avontuur. Het is net als schaken of componeren, het is een ontdekkingstocht. In mijn woonkamer staat een vleugel, waarop ik graag speel en mijn eigen muziekstukken uitprobeer. Het gaat niet om het precies raken van de noten, maar om het vertolken van de sfeer die ergens in je hoofd zit.

De koorleden van Ademloos nemen me niet altijd in dank af, als ik weer met een moeilijke compositie aan kom zetten. We zingen van renaissance tot eigentijds, dat wil zeggen componisten van vijftig jaar geleden. Veel moderner wordt het niet. Tussendoor krijg ik een kans, dat gunnen ze me. Dan gaan we spelen en zingen, met maximaal veertien leden in een halve cirkel. Als componist en pianist draag ik soms aan de avond bij. Maar ik denk ook te kunnen zingen. Mijn stem klinkt als een verroeste zaag, daarvan ben ik me bewust. Vroeger balkte ik boven iedereen uit, nu zing ik zachter.

Voorlopig moeten ze de verroeste zaag missen. Half maart hebben we unaniem gezegd: we moeten ermee stoppen. Corona is een te groot risico, onze leeftijden zijn bovengemiddeld hoog. Allemaal vallen we binnen de risicogroep. De maandagavond werd leeg. De eerste weken was er helemaal niets, alleen stilte, het voelde niet goed. Toen zijn we het via onze computerschermen gaan proberen. De dirigent staat op één scherm te zwaaien, op een ander scherm probeert iemand te zingen. Het is grappig, maar eigenlijk is het niks, de interactie is helemaal weg. Alleen bij een verjaardag zetten we alle schermen open, wat natuurlijk tot een hilarische chaos leidt.

Het meest mis ik de moeilijk te omschrijven warmte. Dat is het goede van deze tijd: ik zie ineens wat ik in handen heb met mijn koor. Ademloos is een kring van merkwaardige mensen die elkaar aardig vinden op basis van een gemeenschappelijke interesse. In al die jaren is een hechte band ontstaan. Soms gaat er iemand dood en dan zingen we natuurlijk bij begrafenissen, heel ontroerend. Maar bovenal is Ademloos een vast punt in de week.

Niemand weet hoe lang de crisis gaat duren. Misschien moeten we naar een aula of gymzaal en dan zingen met mondkapjes op. Het beste is als corona het land snel verlaat, dan stel ik mijn huis natuurlijk weer ter beschikking. En dan zingen we door zolang we kunnen en alle rollators nog in de gang passen.’