Hoe voelen mijn buren zich in de Hoge Nieuwstraat, binnenstad van Dordrecht? Ziet hun leven er nu anders uit? Frits Baarda is het ze zelf gaan vragen, met een microfoontje aan zijn oude vishengel
Journalist Frits Baarda.

DORDRECHT. Corona is mijn straat binnengeslopen. Wat doet het virus met mijn buren in de Hoge Nieuwstraat, Dordrecht? Ik schrijf hun verhalen op en maak een foto. Portret van een gewone straat in ongewone tijden.

 

Andrea Wapstra, 74 jaar, moeder en oma, 25/5/2020

De roze worm

‘Het begon in Frankrijk en daarna waaide de mode naar Nederland over. Drie kussen mocht je geven als je een bekende tegenkwam, nou dat sprak me erg aan. Ik ben een knuffelmens, ik pak graag mensen beet. Spontaan gaat mijn hand naar een arm. Mijn kinderen en kleinkinderen, maar ook mijn vriendinnen, krijgen van mij een flinke knuffel. Een beetje lief zijn voor elkaar zie ik wel zitten. Nu mag dat niet meer, geen kussen, helemaal niets. Ik probeer uit de buurt te blijven, maar voordat ik het weet, zie ik mijn arm al gaan. Bij onze jaarlijkse straatfeesten raak ik de mensen ook onbewust aan, denk ik.

Ik woon al 35 jaar in deze straat, de eerste jaren op nummer 109. In die tijd leerde ik Ton kennen, die hier het langst woont van allemaal. Ik ben niet meteen bij hem komen wonen, hij kwam eerst naar mij toe. ‘s Morgens vroeg ging hij weg, om te werken. Ikzelf ben begeleider geweest van psychiatrische cliënten. Na dertig jaar was het mooi geweest. We hebben elkaar omhelsd en kusjes gegeven, mijn collega’s en ik, het was een afscheid zoals ik graag wilde.

Ik was 65 jaar en had alle tijd voor mijn twee kinderen en kleinkinderen. Ik heb er vier gekregen, eerlijk verdeeld: twee jongens en twee meisjes. Ik ben superblij met ze, het zijn zulke lieve, nette kinderen. Vóór corona was er niets aan de hand. Meestal zag ik de kleinkinderen iedere week op een vaste dag, in Dordrecht of in Rotterdam, waar ze wonen. Dan aten we met z’n allen kibbelingen of deden spelletjes, zoals pakkertje. Oma moest de kleinste zien te pakken, zo leuk. Of het spelletje vier op een rij. Toen zaten we tegenover elkaar, nu naast elkaar, om niet in elkaars gezicht te hoeven ademen.

Niets mag meer, ik vind het vreselijk! Vroeger vlogen de kleinsten me in de armen, zo blij waren we om elkaar weer te zien. Nu staan ze met afwerende handen voor me. ‘Nee oma, dat mag niet. Je bent oud.’ Ze zijn bezorgd om me. Ik begrijp het, het is heel duidelijk. Ik vind het knap dat ze dat kunnen. Maar ik kan ze niet meer knuffelen, waar ik zo van hou.

Is het echt zo ernstig, vraag ik me soms af? Natuurlijk is het ernstig, ik heb dit nog nooit meegemaakt, de hele wereld staat op zijn kop. Het is vreselijk, ik kan en mag niets. Hoe moet ik mijn liefde laten zien? Dan pak ik die kleinsten maar bij de billetjes, in die spijkerbroekjes. En dan laat ik ze meteen los. Soms word ik bijna boos, omdat niets meer mag. Komt er nog een tijd dat ik mijn kinderen en kleinkinderen vast kan pakken? Het is een speciaal gevoel. Maar ik ga er niet over zitten huilen, als je ouder wordt huil je niet zo snel meer.

Ik kan ze nog zien, mijn kleinkinderen, realiseer ik me ook. Ze maken me blij en laten me lachen. Laatst zat de jongste van acht in de tuin te wroeten, op zoek naar pissebedden en andere insecten. “Oma, oma,” riep ze opeens, “Kijk eens, een roze wormpje. Hoe komt-ie zo roze? Hij is vast net uit de baarmoeder gekropen!” Heerlijk, wat een voorstelling heeft een kind. Op zo’n moment is het zó fijn om oma te zijn.’

Deze serie komt tot stand met steun van het Regionaal Archief Dordrecht.