Ooit schreef de door mij zeer bewonderde Dordtse Dichter Jan Eijkelboom een kunstvaardig vers O, dat ik ooit nog eens waarin hij speelde met de O klank. Ik telde er een eenentwintigtal van.
Ik ben een enkele maal met Jan opgetreden en dan daagden we elkaar uit. Dus toen ik zijn O antifoon las dacht ik: ”Laat mij de A proberen” en dat werd Zeg eens Ada.

O, dat ik ooit nog eens

O, dat ik ooit nog eens
een vers met o beginnen mocht,
dat het dan ongezocht een ode
werd waarin zeg maar een dode
dichteres tot leven kwam
ofwel een warm lief lijf
tot marmer werd waardoor
voor wie daarvoor gevoelig is
een adem ging als was het
leven nu voorgoed betrapt.

Maar nee, wat bij mij ingaat moet bezinken,
verdicht zich tot een sprakeloos substraat
dat roerig wordt en uit wil breken
en soms vermomd de mond verlaat.

0, klonk het nog eens ongehinderd.

Jan Eijkelboom
Hieronder mijn riposte (met 45 a-klanken, jammer dat ik geen Delamarre heet)
Zeg eens Ada
Ach dat ik maar een vers met A beginnen zag
En dat het in het langszijgaan was als
Een adem van lieftalligheid die
Haar nadien hulde bracht
Die altijd aan mijn zijde gaat bij dag
Bij barre nacht mij niet verlaat
Haar die mij in haar smalle handen draagt
Die mij – kwam ik te vallen – schraagt
Ach sprak die A maar naar mijn ware ik

Maar ja wat bij mij ingaat wil bezinken
Verdicht zich tot een raar verward substraat
Weerbarstig blijft en luid weerklinken gaat
En de haag van mijn tanden alsdan verslagen verlaat

Ach sprak het maar eens niet verminderd

Antwan Delemarre