Of je nu naar het televisieprogramma ‘Klassen’ kijkt, ademloos alle verhoren over de toeslagenaffaire hebt gevolgd, je verdiept in de kommer en kwel rondom de gedecentraliseerde jeugdzorg of de geestelijke gezondheidszorg onder de loep neemt; je komt bij al die onderwerpen uiteindelijk op het punt dat de systemen en de realiteit van alledag niet volledig op elkaar passen.

Dat kan natuurlijk ook niet. Dat wat beleidsmakers bedenken, zal er altijd anders uitzien dan het individuele probleem waarmee in veel gezinnen en huishoudens wordt gedeald.

De principiële vraag is echter of we dan de problemen zo moeten kneden dat ze uiteindelijk in de mal passen die de overheid daarvoor bedacht of dat er meer moet worden ingezet op maatwerk. Al is maatwerk eng. Het leidt – volgens de tegenstanders ervan – tot willekeur en rechtsongelijkheid. Gelijke monniken, gelijke kappen is het devies. Zelfs als dat betekent dat daardoor niet echt toereikende oplossingen worden gerealiseerd.

Beleidsmakers en (lokale) politici wagen zich zelden aan een fundamentele discussie over de systeemwereld op basis van meer abstracte ordeningsprincipes. Wereldbeeld, mensbeeld, noties over goed en kwaad; we gaan ze liever uit de weg, want er wordt heel verschillend over gedacht. Dat de meeste mensen deugen, wil er bij veel politici niet in. Al hebben velen van hen inmiddels het boek van Rutger Bregman echt wel gelezen. Het is gemakkelijker de systeemwereld een beetje bij te sturen door te schuiven met budgetten en subsidies. Al weten we best dat veel systemen zich gedragen als een olietanker die slechts heel geleidelijk van koers verandert.

Kort geleden sprak ik met ervaringsdeskundigen over ‘huiselijk geweld’. Ook daar werd navrant duidelijk dat de systeemwereld nogal eens botst met de problemen die mensen daadwerkelijk het hoofd moeten bieden. Vaak heeft dat te maken met een teveel aan loketten en een zoektocht naar de juiste weg. Daarin speelt mee dat er hoge schotten staan tussen de verschillende beleidsterreinen, organisaties en hulpverlenende professionals. Die laatsten, de mensen die daadwerkelijk contact hebben met mensen die in de problemen zitten, doen hun stinkende best, maar zij zijn – net als hun cliënt – overgeleverd aan de bureaucratie en de regelgeving. Voor alle organisaties in het sociaal domein, in het onderwijs of in de zorg geldt dat hun eigen bestaansrecht, consolidatie en continuïteit centraal staan. Dat is hun primaire belang. Als dat geregeld is, komt hun doelgroep pas in beeld.

Mijn stelling is dat er in die sectoren voor professionals echt altijd volop werk is. Dat we dat niet vanuit organisaties hoeven te bewaken en te beschermen. Beter is het in de aansturing de relatie tussen professional en cliënt of afnemer van een dienst centraal te stellen. In het jargon heet dat, dat we het niet ‘top-down’, maar ‘bottom-up’ organiseren. Die stap kan je alleen zetten als je er ook voor kiest ‘vertrouwen’ als leidend principe te kiezen in plaats van ‘wantrouwen’. IJsland en Finland zetten bijvoorbeeld daarop in. Dat