Karel Kwisthout
Journalist Frits Baarda.

DORDRECHT. Vandaag is mijn buurman overleden, niemand die het weet. Vrienden had hij niet meer en ook geen familie, zelfs geen verre nicht of neef. Aan trouwen heeft hij nooit gedaan. De gedachte benauwde hem, vertelde hij me kortgeleden, liever leefde hij zijn eigen leven. Dertig jaar lang woonde meneer Kwisthout naast me, in zijn smalle Dordtse etagewoning boven de garage, waar zijn gebutste auto stond. We zeiden elkaar gedag, als hij één keer per dag naar buiten kwam, om een blokje te doen. Hoed op, want het kon lelijk waaien.

Karel Kwisthout is 90 jaar geworden. Ik schrijf ‘Karel’, de naam die hij na zijn geboorte kreeg, maar voor mij was hij al die tijd ‘buurman’. We kenden elkaar niet, hoewel slechts één oude muur ons scheidde. Aan het geluid van zijn televisie, dat steeds harder stond afgesteld, en zijn rauwe kuchen wist ik dat hij er nog was. Het stelde me gerust. Meneer Kwisthout kon zich goed redden. Ik ging me ongemerkt hechten aan een man die ik niet kende.

Begin mei, toen corona nog alle mensen in de ban hield, kwam ik mijn buurman op een dag tegen. Ik ben journalist en wilde mijn buren in de Hoge Nieuwstraat vragen hoe het ze verging in deze ongewone tijden. Het verhalenproject gaf ik de naam Stemmen uit mijn Straat. Meneer Kwisthout, voormalig meteropnemer bij het GEB, stond bovenaan mijn lijstje. Tot mijn verbazing stemde hij toe, en ook het maken van een foto vond hij ‘geen probleem’.

In de deuropening van zijn garage vertelde hij over zijn leven, waarop hij tevreden terugkeek. Wel werd het stiller en stiller, vertelde hij. Hij had alleen Frouke nog, een vriendin die hij op het water had leren kennen. Eens per week kwam ze voor een uurtje bij hem langs, op zondagavond, hoe oud hij ook werd.

We spraken over het leven en de dood. Zijn fijnste herinnering was aan de soep die hij in zijn boot maakte en waar ze allemaal op af kwamen. Maar iedereen die hij gekend had, was nu dood. Buurman vertelde over een paar lelijke plekjes op zijn huid en dat zijn rondjes om de haven steeds korter werden. Voor corona was hij niet bang, zei hij, en ook niet voor de dood: ‘Wat komt dat komt. Daar ben ik berustend in.’ Het was een mooi gesprek, je leert elkaar toch een beetje kennen, na zoveel jaren. Juist op tijd kon ik hem nog iets zeggen. Dat hij een goede buurman was, ik had het slechter kunnen treffen.

Nu is buurman Kwisthout dood, in hospice De patio verdween hij in de nacht. Niemand die het weet. Rouwkaarten of een advertentie hoefden voor hem niet, had hij al laten weten. ‘Er is toch niemand meer die me kent en familie heb ik niet.’ Zijn vertrek zou ongezien zijn gebleven. Een berichtje met foto op Facebook, daar kon hij mee leven, al las hij liever de krant. Een computer was iets uit nieuwe tijden, niet de zijne, die waren voorgoed voorbij.

Dag beste buurman. Nooit meer gemorst water op mijn krant, als u boven op het balkon de geraniums aan het begieten was. Dat ongemak zal ik stilletjes missen. De bloemen zullen nog wel even voor u blijven bloeien, daar zorg ik wel voor.