Vandaag, 21 maart, is het Wereld Gedichtendag. Een mooie gelegenheid even stil te staan bij poëzie, de hoogst aangeslagen en minst gelezen vorm van literatuur. Althans in Nederland, waar het lijkt alsof heel veel mensen gedichten schrijven, maar waar de verkoop van dichtbundels minimaal is en poëzie al jaren nauwelijks meer voorkomt in de literaire kolommen van de grote dagbladen. Er zijn landen waar een groot respect heerst voor dichters, waar het normaal is dat iemand verzen van de grote dichter Rumi (1207-1273) kan citeren, maar welke Dordtenaar weet uit welk werk de dichtregels op het monument van de gebroeders De Witt afkomstig zijn en wie ze heeft geschreven? De meeste stadsgidsen en een enkele leraar Nederlands wellicht.

Op deze dag moet ik even denken aan de dichters van Dordrecht, die zowel in heden en verleden altijd in de schaduw staan van de kunstschilders. Dordrecht is nu eenmaal vooral een stad van de beeldende kunst. Daar is helemaal niets mis mee, maar ook de dichters verdienen af en toe in de schijnwerpers te staan. Waarom hebben we wel een fraai standbeeld van Ary Scheffer, maar nog niet van Jan Eijkelboom of Kees Buddingh’? De laatste heeft weliswaar een fraaie plaquette aan de gevel van zijn voormalige woonhuis in de Bankastraat, maar wat zou het mooi zijn als we op het Damiatebolwerk deze twee dichters over het drierivierenpunt zien uitkijken, zoals Ida Gerhardt dat in Zutphen over de IJssel doet.

Foto: S. Timonidou