Foto: Gertjan Kleinpaste

Afgelopen dinsdagmiddag zat ik bij een gesprek met een paar onderzoekers die het onderzoek van de Dordtse Rekenkamer over mobiliteit uitvoeren. In de hoedanigheid van lokaal politicus in dit geval. De vragen gingen erover wat wij vanuit de politiek belangrijk vonden, hoe we kaders stellen en waar we zoal op sturen. Voor een deel werden we behoorlijk met de neus op de feiten gedrukt. Bijster veel ligt er – zo werd langzaamaan helder – niet vast in mooie beleidsnota’s.

Waar sturen we op? Ik zat ‘s nachts ineens rechtop in mijn bed. Met die ene vraag in mijn hoofd. Waar sturen we op? Op de verontwaardiging die we voelen en ervaren als er een fietser wordt doodgereden door types die een straatrace lijken te houden? Op de klacht van een enkel oud dametje dat zich erover beklaagd dat er geen eens een lijnbus naar de Essenhof gaat? Op gemopper over een veerdienst die niet meer vaart? Op handtekeningenlijsten ingezameld door burgers die zich ergens druk over maken? Op de spitsvondige opvatting van de lokale columnist die in een stukkie de kat de bel aanbindt?

Waar sturen we op? Op soberheid en zuinigheid en het belang de gemeentefinanciën netjes op orde te houden? Op onze belofte aan de kiezer? Op basis van een wenkend perspectief of een visie op de toekomst gebeurt het in ieder geval niet. Politiek is in dichte mist over de Spuiboulevard razen en net doen alsof je het beste zicht van de wereld hebt.

Morgenavond is er een door Stichting De Stad georganiseerde avond “Terug naar de straat”. Roep een halt toe aan de auto, geef de straat terug aan de mensen. Dat zou een goede parameter zijn. De auto – onze heilige koe – neemt 50% van de openbare ruimte in beslag. Als ik door de smalle straatjes in Oud Krispijn loop, staan er aan weerszijden rijen auto’s. De rijbaan er tussenin is smal en op straat spelen is er al jaren niet meer bij. De auto geeft ons gemak en comfort en dat zijn we steeds meer gaan betalen met grote en kleine consessies aan de leefbaarheid.
Hoe mooi zou het zijn als al dat ‘blik op straat’ uit het straatbeeld verdwijnt. Als er plek zat is voor stoeprandje spelen. Als we erin slagen een fors percentage van de openbare ruimte terug te veroveren op ons eigen gemak en de wens die auto zo dicht mogelijk in de buurt van de voordeur te parkeren.

Dat vraagt om visie en lef en om politici die voorbij de waan van de dag kijken. Waarom geen gigantische langgerekte parkeergarage onder de Spuiboulevard (of de Spuihaven). Onder de Wolwevershaven? Waarom geen compacte kleine garages met autolift op strategische plekken in woonwijken? De aanleg ervan kost natuurlijk een lieve duit. Maar is er al becijferd wat de povere kwaliteit van onze leefomgeving aan kosten veroorzaakt? Staan wij er met elkaar, de kiezers van al die politici die namens ons de stad besturen, in wat voor een stad we over pakweg tien jaar willen leven? Waar sturen we op?

Ik zou zeggen, stem nou over een jaar of drie eens niet op de partij of de politicus die uw gemopper het best hoorde of die zo vol passie uw verontwaardiging over een misstand deelde. Vraag de kandidaten over een paar jaar de hemd van het lijf over hun visie op de stad in pakweg 2035 of 2040. En of zij begrijpen dat een leefbare stad er heel anders uitziet dan onze straten nu.
Om te oefenen kunt u donderdagavond 15 december om 19.30 uur in de raadszaal naar de avond van Stichting De Stad: ‘Terug naar de straat’. Zet ‘m op!