Dat vrijheid niet vanzelfsprekend is, weet Aleksey Navalny. Of Shirin Ebadi. Of Svetlana Tichasnovskaja. Of Raïf Badawi. Of Ben Ali Libi. Of Árpád Weisz. Er zijn talloze voorbeeiden te noemen van mensen waarvan de vrijheid ernstig onder druk staat of heeft gestaan. Die niet kunnen zeggen waar hun hart vol van is of was. Die democratische grondrechten ontberen.

Precies daarom word ik boos als ik zie dat een bonte verzameling Nederlanders, waaronder extreem-rechtse politici en pandemie-ontkenners ons voorspiegelen dat onze vrijheid in 2020 is vermoord door het kabinet. Dat ons in dit land de mond is gesnoerd.

In een week waarin wij de slachtoffers herdenken van de Jodenvervolging die in ons land op grote schaal plaatsvond en de gevallenen door oorlogsgeweld in de Tweede wereldoorlog en bij gevechtshandelingen nadien waarbij het Nederlandse leger bij vredesmissies verzeild raakte, liggen dit soort ongefundeerde aanvallen op onze democratische rechtsstaat wat mij betreft extra gevoelig. 

Al vanaf mijn jeugd sta ik op 4 mei stil bij de slachtoffers van oorlogsgeweld. Eerst met mijn ouders. Later met mijn eigen kinderen en de laatste jaren steevast met mijn lief. Liefst bezoek ik de lokale dodenherdenking. Helaas wordt deze, net als vorig jaar, op uiterst sobere wijze en zonder de aanwezigheid van belangstellende Dordtenaren georganiseerd. Tijdens de twee minuten stilte denk ik haast altijd aan het prachtige gedicht ‘Ben Ali Libi’ van Willem Wilmink (1936-2003), waarvan ik ooit in de door Elsbeth Etty geschreven biografie (“In de man zit nog een jongen”) las dat hij ooit met het gezin bij de buren in de schuilkelder zat en dat de buurman toen hij zijn hoofd weer uit het kruipluik stak uitriep: “godsamme, ‘t hele hoes is vort” (ik parafraseer het even uit mijn blote hoofd).

Ben Ali Libi. Ik citeer twee strofen van het gedicht van Wilmink:

“Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

In ‘t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.”

Wie het hele gedicht leest, of op YouTube opzoekt hoe Joost Prinsen het geëmotioneerd voordraagt, raakt ongetwijfeld ontroerd door de alledaagse eenvoud die in de tekst tot uitdrukking wordt gebracht en door de heldere oproep zuinig te zijn op onze democratie. Misschien ligt daar wel mijn belangrijkste ergernis in de richting van de schreeuwers die onze democratie en vrijheid dood verklaren. Vrijheid is immers nooit vanzelfsprekend.

De afgelopen weken dacht ik in de aanloop naar de dodenherdenking ook aan de Hongaarse Árpád Weisz die na zijn successen met grote Italiaanse voetbalclubs vanwege de rassenwetten Italië moest verlaten en in Dordrecht terecht kwam om als trainer DFC onder zijn hoede te nemen en voor degradatie te behoeden. De stolpersteine voor het huis aan het Bethlehemplein waar hij met zijn gezin woonde, vertellen de argeloze voorbijganger die over de steentjes struikelt dat Ilona Weisz-Rechnitzer, Robert Weisz en Klara Weisz alle drie op 5 oktober 1942 in Auswitz werden vermoord. Arpad Weisz moest eerst nog een aantal jaren dwangarbeid doen in het concentratiekamp voordat hij op 31 januari 1944 werd vermoord.

In Dordrecht is het initiatief genomen om in het Weizigtpark één van de paden de naam ‘het Árpád Weiszpad’ te geven en er een blijvende herinnering aan deze Hongaarse voetballer en trainer te plaatsen. Het idee, dat breed wordt omarmd, is het antwoord op het bericht dat juist het bestuur van voetbalvereniging DFC een herinneringsplaquette in het clubhuis van DFC zou hebben verwijderd. Met Arie Heijstek, die de roemrijke clubhistorie bestudeerde en archiveerde en de weggehaalde plaquette onze zijn hoede nam, praat ik vrijdag 7 mei aanstaande in Via Cultura Weekendmagazine over dit verhaal. Het haalt zelfs de nationale televisiezender; NOS Sport besteedde er voorafgaand aan de nationale herdenking bij het monument op De Dam aandacht aan.

De talloze slachtoffers van de Jodenvervolging een gezicht geven en ze niet anoniem als één van de zovelen onbekend laten, vind ik altijd een prachtig gebaar. Het twitteraccount @AuswitzMuseum doet dat vrijwel dagelijks. Ik vind dat indrukwekkend. In Dordrecht zijn veel Joodse stadgenoten weggevoerd. Waaronder dus het gezin Weisz. Uit het Italië van Benito Mussolini gevlucht en uiteindelijk drie jaar later vanuit Dordrecht helaas alsnog het noodlot en de vernietiging niet weten te ontlopen.