Podium voor aanvang (foto: Gertjan Kleinpaste)

Deze week bezocht ik in het Energiehuis een toneelvoorstelling over laaggeletterdheid. Vier acteurs zogen het publiek de scenes in, waarin een indringend beeld werd neergezet van de hobbels en hindernissen die laaggeletterden op hun weg te overwinnen hebben. Het ging hierbij om ‘NT1-ers’. Da’s jargon. Het betekent dat het over mensen gaat die Nederlands als eerste taal hebben en die gewoon een schoolloopbaan in ons land doorliepen.

Het gaat ook niet over mensen die dom zijn. Het gaat evenmin alleen maar over praktisch opgeleiden. Mensen die hun boterham met hun handen verdienen. Het gaat bij laaggeletterdheid wel over praktische problemen waardoor mensen in de problemen kunnen komen. Omdat ze moeite hebben met formeel taalgebruik in brieven van de gemeente of instanties waarmee ze te maken hebben. Omdat ze hun huisarts niet begrijpen of dichtslaan van de dreigende taal van incassobureaus of gerechtsdeurwaarders.

Ik zat ernaar te kijken en dacht ondertussen aan de klassen, tweedejaars in het voortgezet onderwijs, waaraan ik sinds enige tijd lesgeef. Het klinkt misschien somber, maar met een beetje pech of tegenslag is een groot aantal van die kinderen de laaggeletterde van morgen. Met gewoon een schoolloopbaan waarin het vak Nederlands is aangeboden. Met Nederlands misschien niet altijd als moederstaal, maar wel als voertaal. Vrijwel allemaal zijn ze in staat vanuit hun korte termijn geheugen tijdens proefwerken te reproduceren wat er van hen wordt verlangd. De theorieën, de taal- en spellingsregels.
Als ik ze vraag een kort verhaaltje te schrijven, schrik ik van hun zinsbouw, woordenschat en wijze van formuleren. Wat daar de oorzaak van is? Ze lezen nauwelijks nog. Jongeren die nog lezen, doen dat eerder in een Engelstalig boek dan in een boek in hun ‘NT1-taal’. Niet lezen creëert een soort taalarmoede. Niet lezen betekent simpelweg dat de taal te weinig wordt gebruikt en dat er te weinig succeservaringen worden opgebouwd in hun taalbeheersing. Er komt een generatie aan die vooral bewegende beelden consumeert. YouTube is eerder hun bron van kennis dan Wikipedia. TikTok is leuker dan het jeugdjournaal. Een boek is boring. Geïrriteerd of geïmponeerd roepen ze: “O my God” of “What the fuck” als hen een tekst wordt voorgelegd. Een aantal bladzijden om te lezen. Begrijpend lezen, vragen beantwoorden over een tekst is een schier onmogelijke hobbel. Een hobby zal het vrijwel nooit worden.

We kunnen twee dingen doen. Zorgen dat ambtenaren en medewerkenden in (overheids)instanties gaan communiceren op TikTok of met YouTube-filmpjes of we gaan ervoor zorgen dat lezen weer ‘hot’ wordt. Laaggeletterdheid betekent immers niet, dat die zesentwintig letters niet zijn aangeboden tijdens de schooljaren. Het betekent evenmin dat ze informatie niet snappen. Het betekent dat de taal te weinig of niet is onderhouden en roestig is geworden.
Taal vergt onderhoud. Wie ooit Frans leerde, maar er jarenlang niets mee deed, staat tijdens de vakantie in Frankrijk te hakkelen bij de boulanger of boucherie. Wie zich in de ‘NT1-taal’ beperkt tot straat- of spreektaal krijgt geleidelijk aan last met het lezen van teksten. Daarom blijft voorlezen zo belangrijk. Net als de uitdaging een jong kind het prentenboek aan jou te laten voorlezen. Daarom blijft het zo belangrijk lezen te stimuleren. Wie voldoende taal consumeert, krijgt er honger naar. Dat is wat uiteindelijk taalarmoede bestrijdt.

In de tussentijd helpt intermenselijk contact. Naast iemand gaan staan om hem of haar op weg te helpen. Tijd nemen voor een ander. Maar ja, tijd is geld. Dat wringt met de zelfredzaamheid en maakbaarheid die als een sluipend en ziekmakend gif door de samenleving gaat.