Hoe voelen mijn buren zich in de Hoge Nieuwstraat, binnenstad van Dordrecht? Ziet hun leven er nu anders uit? Frits Baarda is het ze zelf gaan vragen, met een microfoontje aan zijn oude vishengel
Journalist Frits Baarda

DORDRECHT. Corona is ongezien mijn straat binnengeslopen. Wat doet het virus met mijn buren in de Hoge Nieuwstraat, Dordrecht? Met een microfoonhengel verzamel hun verhalen en maak een foto. Portret van een gewone straat in ongewone tijden.

Lea van der Ven, 54 jaar, eigenaar tapasbar ’t Vlak, 19/5/2020

Eetcafé ‘t Vlak

‘Het ging de laatste jaren zo goed met mijn eetcafé, en met iedereen, vandaag of morgen zou het een keer fout gaan. Er gaat iets gebeuren, een grote oorlog of iets anders. Serieus, ik heb het gedacht. En toen gebeurde het, maar hoe erg het was, geen idee. Op een bepaald moment werd het stiller op straat, de buren zaten binnen, maar mijn gasten bleven nog komen. Er hing iets in de lucht.

Ik woon in de Hoge Nieuwstraat, maar mijn eetcafé heb ik om de hoek, aan het Vlak. Zestien jaar geleden viel mijn oog op het pand, na een tip van een vriend. Met Dordrecht had ik niet veel, ik werkte in een eetcafé in Zwijndrecht. Maar toen ik dat hoekje zag, daar bij de havens, wist ik dat er iets van te maken viel. Als mijn tapas-concept niet zou lopen, kon ik altijd nog iets schenken met een balletje gehakt erbij. Maar het liep meteen goed, alle rangen en standen komen hier. Allemaal op zoek naar één ding: huiselijkheid. Mijn café is een verlengde huiskamer, voor mezelf en voor mijn gasten, zo zie ik dat.

Naar het moment van sluiting, op 15 maart, heb ik niet toegeleefd. Het kwam onverwacht. Ik zat die zondag in Nijmegen op een terras, toen ik onrustig werd. Een vriendin had me al gewaarschuwd: “Lea, de horeca gaat dicht”. “Ja, dahag”, had ik geantwoord, maar ineens was ik niet meer zo zeker. Om vijf uur was ik terug in mijn zaak, waar een paar Belgische gasten zaten. Een half uur later was de persconferentie van de minister. Ik hoorde het hem op televisie zeggen, dat ik om zes uur dicht moest zijn. Als een raket kwamen nog een paar mensen naar mijn zaak, maar ik heb niemand van zijn bord getrokken. Om zeven uur was de zaak leeg en ging ik naar huis.

Die avond kwam het besef nog niet. Mijn hoofd was wattig, hoe lang zou dit gaan duren? Ik moest handelen, dat wist ik, maar hoe? Ik zou het wel redden, hield ik mezelf voor, maar de onzekerheid bleef. De volgende dagen overzag ik het niet meer, er kwam niets uit mijn handen. Elke avond zat ik alleen thuis, bij mooi weer kon ik gelukkig nog buiten zitten.

Pas na een maand ben ik met afhaalmaaltijden begonnen, al past dat niet bij mijn stijl van ondernemen. Uit eten gaan is emotie, maar dat kon niet meer. We schoven een raam open en serveerden op Koningsdag voor het eerst patatje stoofvlees. Er stond een rij mensen tot om de hoek.

Het café was dicht, maar er gebeurde toch veel. Een vaste gast overleed. Peter was een goede vriend, hij woonde in de straat hierachter. Bij het vertrek van de begrafenisstoet, hadden ze voor zijn huis al tafels met bloemen en kandelaars klaargezet. Toen kwamen de wagens op gang. Onze bloemen gingen ook mee, nadat de auto’s bij ’t Vlak even hadden stilgehouden en weer verder reden. Dertig man volgden in looppas. In de Wolwevershaven hees het schip van Friebel de zeilen en de stoomsleper Willem-Marie verderop toeterde een paar keer. Zo zijn we via een ander café en een kerkje naar de begraafplaats gereden. Gek, het was zo prachtig, dat ik heel die corona even vergat.’