Hoe voelen mijn buren zich in de Hoge Nieuwstraat, binnenstad van Dordrecht? Ziet hun leven er nu anders uit? Frits Baarda is het ze zelf gaan vragen, met een microfoontje aan zijn oude vishengel
Journalist Frits Baarda.

DORDRECHT. Corona is ongezien mijn straat binnengeslopen. Wat doet het virus met mijn buren in de Hoge Nieuwstraat, Dordrecht? Ik vraag het ze zelf en schrijf een verhaal. En maak een foto. Portret van een gewone straat in ongewone tijden.

 

Rkia Doubli-Belaïd, 86 jaar, huisvrouw en moeder van drie kinderen

De ketting

‘Sinds 1972 woon ik in dit huis op de hoek, het langst van iedereen in de straat. Eigenlijk zijn jullie allemaal nieuwkomers. Toen ik hier aankwam, woonde mijn man er al. Hij was vijf jaar eerder uit Marokko vertrokken en in zijn eentje naar Europa gegaan om werk te zoeken. In Dordrecht vond hij dit mooie huis. We hebben er lang en gelukkig gewoond, maar vier jaar geleden stierf mijn man. Ik had veel verdriet, Mohammed was een goede man. Gelukkig heb ik mijn twee zonen en dochter nog, die goed voor me zorgen.

We kwamen uit een dorpje bij de oude stad Oujda in Marokko. Niemand had er veel geld en werk was er bijna niet. Met onze kruidenierswinkel konden we moeilijk rondkomen. Op een dag kwam er een vriendelijke Fransman langs, die tegen mijn man zei: “Je moet naar Europa, daar is het leven beter. Nederland is het beste land.” Mohammed nam de trein naar Europa en uiteindelijk kwam hij in Dordrecht aan. Bij de metaalfabriek van Tomado in Zwijndrecht vond hij werk als lasser. Ze noemden hem gastarbeider, we waren de eersten.

Ik werd moeder van drie kinderen en regelde alles in huis. Stoelen, tafels en foto’s, het meeste komt uit Marokko. Zo voel ik me hier thuis. De straat is heel leuk, vooral de mensen. Fijne mensen, ik ga met iedereen goed om. Jammer, dat ik niet goed met ze kan praten. In Marokko heb ik geen school gehad. Nederlands en Arabisch heb ik in dit huis geleerd, maar het is te weinig. Ik doe het met mijn lach. En soms helpt mijn zoon Saïd, zoals nu, als u vragen stelt om me te leren kennen.

Vóór corona liep ik iedere dag rondjes rond het huis. Of ging ik zitten op het bankje om te kijken naar de straat. Ik zei alle mensen gedag en zwaaide en zij zwaaiden terug. Het was ook een opluchting om even buiten te zijn, want ik was vaak moe van het huishouden en het opvoeden van mijn kinderen. Nu zijn ze groot, maar ze zijn gelukkig toch veel bij mij.

De laatste drie maanden kon ik door corona niet naar buiten. Contacten had ik niet meer, dat was moeilijk maar dat moest ik accepteren. Er was nog wel Marokkaanse televisie, waar ik veel naar keek. Maar de laatste tijd ging het niet zo goed met mij, er was iets met mijn nieren. Het werd heel erg, met veel pijn. Ze hebben me vorige week naar het ziekenhuis gebracht, voor het eerst in drie maanden kwam ik buiten. Veel pijn is weg, daarom ben ik weer thuisgekomen.

Ik was niet bang om dood te gaan, ook niet voor corona. Ik ga toch dood, zoals alle mensen, waarvoor bang zijn? Ik heb niemand bestolen en niemand vernederd. Ik ben in handen van Allah. Aan vroeger, aan mijn jeugd in het dorp, denk ik niet meer terug. Het heeft geen zin om te denken of terug te gaan. De ketting met Marokko is doorgesneden. Als ik terug ga, wie herkent me nog? Ik woon hier, in Dordrecht en op deze aarde. En we zijn allemaal op aarde om elkaar te leren kennen, zoals u en ik.’