Het Dordrechts Museum pakt flink uit met de tentoonstelling De wereld van De Witt. Hij wordt gehouden naar aanleiding van het feit dat Johan de Witt vierhonderd jaar geleden aan de Dordtse Houttuinen werd geboren. Dat nemen we tenminste aan, want voor zover ik weet is er geen bewijs van zijn doop gevonden. Johan groeide op in het huis in het Grotekerksbuurt dat vader Jacob in 1630 kocht, het huis waar later zijn oudere broer Cornelis met zijn gezin woonde. Een niet geheel correcte gevelsteen herinnert er nog aan.
De tentoonstelling is zeer veelzijdig, maar de nadruk ligt toch wel op het belang van Johan de Witt als raadpensionaris van Holland, een functie waarin hij zichzelf allereerst zag als dienaar van de Staten. Holland was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verreweg het rijkste gewest, dat opdraaide voor het overgrote deel van de kosten voor de oorlog tegen Spanje en de oorlogen die daarop volgden. Holland en daarmee zijn raadpensionaris, maakte in feite de dienst uit in de buitenlandse politiek, een gegeven waaraan ook in de tentoonstelling aandacht wordt besteed.
De zeventiende eeuw geldt als de Gouden Eeuw van de Republiek, al mag je van sommige mensen die term niet meer gebruiken. Ik doe dat wel. Gedurende een belangrijk deel van de zeventiende eeuw was de Republiek economisch en ook heel even militair een wereldmacht. Ik mag Engelse toeristen die Dordrecht bezoeken altijd met enig genoegen vertellen over de Tocht naar Chatham in 1667 en de rol die Cornelis de Witt daarin speelde. Vijf jaar later werden hij en Johan op 20 augustus door de Haagse schutterij vermoord en daarna door het gepeupel op beestachtige wijze aan stukken gesneden, een gruweldaad waar we in Dordrecht ieder jaar op 20 augustus bij stilstaan.
Dat diezelfde Gouden Eeuw ook donkere kanten had blijkt eveneens op de tentoonstelling. Een van die donkere kanten was het kolonialisme en de rol die de Republiek daarin speelde. De persoonlijke rol van de familie De Witt was daarin vooral indirect, maar vrijwel iedere familie uit de bestuurlijke elite van die tijd had wel aandelen in of banden met maatschappijen als de VOC en de WIC. De laatste bemoeide zich flink met de transatlantische slavenhandel, waarin de Republiek in die periode korte tijd koploper was, al bedraagt het totale aandeel in deze slavenhandel over de hele periode tot de afschaffing ervan niet meer dan 5%. Goed dus dat ook aan die donkere kant aandacht wordt besteed, maar waarom dan weer die domme, nergens op slaande term ‘tot slaaf gemaakten’ gebruikt voor het duidelijke, spijker-op-de-kop-begrip slaven? Over een andere donkere kant van de zeventiende eeuw, het grote verschil tussen arm en rijk en de ellendige levensomstandigheden van de allerarmsten in de steden ben ik weinig tegengekomen, maar zonder dat is de tentoonstelling al rijk en informatief genoeg.
Wat ik beslist en met grote nadruk aanraad is het kopen van het boek De wereld van De Witt. Dat is veel meer dan een fraai uitgevoerde catalogus. Het bevat een aantal buitengewoon interessante en goed uitgewerkte artikelen over onder meer het leven en de betekenis van Jacob de Witt, over de jong gestorven echtgenote van Johan, de Amsterdamse regentendochter Wendela Bicker, over De Witt als gedreven staatsman en zijn relatie tot de Oranjes en de Stuarts. In dat artikel rekent Jean-Marc van Tol overtuigend af met de mythe dat Johan de Witt een grote hater van de Oranjes zou zijn geweest. Het boek, onder redactie van Marianne Eekhout, Ineke Huysman en Carolyn Mensing is een mooie aanvulling op de dubbelbiografie van Johan en Cornelis de Witt, De Ware Vrijheid, door Luc Panhuysen.
De tentoonstelling in het Dordrechts Museum is nog te zien tot 26 oktober 2025.