Gisteravond besprak de Commissie Bestuur & Middelen, één van de adviescommissies voor de gemeenteraad, de ‘bruisende binnenstad’. Bruis bestaat uit bubbeltjes, maar iedereen in zijn eigen bubbel geeft toch weinig bruis. De binnenstad heeft verschillende functies en soms botsen die dus gewoon. Er wordt gewoond, gewerkt, gewinkeld, fungeshopt of is het gefunshopt, uitgegaan, cultuur gesnoven, gegeten, gedronken, gedanst en soms dronken gedanst, naar de markt gegaan of gewoon lekker gewandeld.
De verschillende belangen kunnen botsen. Als iedereen die botsingen uit de weg gaat en in zijn eigen bubbel blijft, ontstaat er geen bruis.
Ik ben voor reuring in de stad. Voor café’s waar je tot diep in de nacht een biertje kunt halen. Voor spontaan een bandje op het plein. Voor festiviteiten, feestjes en evenementen. Dat gebeurt nu natuurlijk al ruim een jaar niet meer. Maar als die verduvelde pandemie straks voorbij is en de lockdown overbodig is geworden, wil ik dat de vrolijkheid het wint van de stilte.
We wonen in een stad waar zelfs over het uiterlijk van een loempiakraam dagenlang wordt gezeverd. Waar we misschien ook wel eens te snel klagen. Waar stadsrumoer al te snel hinderlijk lijkt te zijn. “Wie in de binnenstad woont, moet ook tegen een stootje kunnen en wat overlast kunnen aanvaarden”. Ik parafraseer. Citeer het niet letterlijk, maar zoiets zei wethouder Sleeking in de vergadering. Daar had hij waarschijnlijk een punt. Het is in de samenleving – en in de binnenstad in het bijzonder – een beetje geven en nemen. De stad heeft vertier nodig. Dat is haar levensader.
Natuurlijk proberen wij (lokale overheid, festivalorganisaties, winkeliers, horecamensen en iedereen die verder iets in die stad wil) rekening te houden met elkaars belang. Maar kom uit die verschillende bubbels, overleg, bruis en ontmoet… Ontmoet? Sorry, daar ging het nu net over in een andere commissie: ontmoetingsplekken. Waar ontmoeting niet meer vanzelfsprekend is of spontaan gaat, moet je ook dat immers organiseren.